Het einde van mijn boek nadert. Ik moet een spetterend einde verzinnen, of een ontroerend einde, of een verrassend einde. In ieder geval zorgen dat mijn boek niet als een nachtkaarsje uitgaat. Maar hoe dan? Ik pieker me suf.
Ik vertel Leo, mijn man, dat ik aanhik tegen het einde.
‘Ik ben zó benieuwd hoe je dat gaat aanpakken’, zegt hij lachend. ‘Het lukt je al niet om een telefoongesprek te beëindigen. En ook in Whatsappgesprekken heb jij altijd het laatste woord. Dat gaat een langgerekte finale worden.’
Het klopt. Ik kan er vaak geen eind aan breien. Niet tijdens een gesprek, en ook bij het weggaan van een feestje duurt het tijden eer ik bij de deur ben. Maar geldt dat eveneens voor mijn boek? Klopt zijn vergelijking?
Ik vrees van wel. Ik besef dat ik ook nú niet durf te stoppen. Stel dat ik wat vergeten ben? Of te abrupt afsluit en ik de lezer teleurstel?
‘Te lang doorgaan is veel erger’, zegt hij. ‘Als je op het eind nog van alles moet gaan uitleggen, dan is er bij het schrijven iets niet goed gegaan.’
Gelijk heeft hij.
Laat ik, voordat ik definitief de laatste hand leg aan de dood van mevrouw Van Dam, eerst aan de slag gaan met mijn appjes en gesprekjes. Dúrven die als eerste te beëindigen. Het klinkt te zot voor woorden, maar zou toch zomaar een goede oefening in vertrouwen kunnen zijn. Zodat ik oprecht kan geloven dat ik straks in het boek alles heb gezegd en de uiteindelijke punt op de juiste plek staat.
Wordt vervolgd.